De directeur-grootaandeelhouder zal zijn pensioen heel anders moeten gaan regelen. Hoe anders? Daarover is het laatste woord nog niet gezegd.
Niet alleen gooide staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken vlak voor de vakantie een flinke steen in de pensioenvijver, ook de voorstellen van staatssecretaris Wiebes van Financiën zullen vergaande veranderingen met zich meebrengen. Het pensioen in eigen beheer (PEB) van de directeur-grootaandeelhouder (dga) wordt ingrijpend veranderd, of verdwijnt zelfs helemaal. Streefdatum voor invoering is 1 januari volgend jaar.
Maar net als bij Klijnsma’s suggestie om de doorsneepremie vanaf 2020 geleidelijk af te schaffen resteren er nog veel vragen rondom de geschetste oplossingen van Wiebes, die begin juli naar de Tweede Kamer zijn verstuurd. ‘Het is eerder een denkrichting dan een kant-en-klaar voorstel’, oordeelt Masha Bril, pensioenexpert bij ABN Amro MeesPierson.
Dat de huidige manier van pensioen opbouwen binnen de eigen bv zijn langste tijd heeft gehad, is wel duidelijk. Wat vroeger een aardig belastingdouceurtje opleverde is voor de meeste dga’s verworden tot een molensteen, die hen belet dividend uit te keren. Zo zou volgens Bril ongeveer 60% van de Nederlandse bv’s waarin een pensioenvoorziening zit momenteel niet in de gelegenheid zijn om dividend uit te keren zonder dat het pensioen geacht wordt te zijn afgekocht — met als gevolg een belastingaanslag tot 52% plus 20% revisierente.
Dat probleem wordt vooral veroorzaakt door de verschillende grondslagen waarop de pensioenaanspraken in eigen beheer worden gewaardeerd. Op de balans van kleinere bv’s wordt deze aanspraak vertaald in een bedrag op grond van bepaalde rekenregels (fiscale waarde). Om te bepalen hoeveel dividend een bv kan uitkeren, moet er een commerciële balans worden opgesteld. Dat betekent dat de pensioenverplichting tegen de werkelijke waarde gewaardeerd moet worden. De praktijk laat zien dat deze commerciële waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen vaak het dubbele is van de fiscale waarde.
Partnerpensioen
Daarnaast gaat de bestaande regeling ervan uit dat als de dga gisteren is overleden, en de bv een nabestaandenpensioen heeft toegekend aan de partner — wat vaak het geval is —, de voorziening voldoende is om het pensioen tot in lengte van jaren te betalen. Met de hoogste van deze twee getallen (commerciële waarde ouderdomspensioen of voorziening nabestaandenpensioen) moet worden gerekend. Achterliggende gedachte is dat de bv voldoende geld moet hebben om een levenslange pensioenuitkering te kunnen betalen. Dit betekent vervolgens weer dat het eigen vermogen behoorlijk daalt en er geen of veel minder ruimte is om dividend uit te keren.
In het verleden was pensioen opbouwen in de eigen bv een aantrekkelijke optie. De meeste dga’s opteerden voor een eindloonregeling met een maximaal opbouwpercentage. De dotaties waren aftrekbaar voor de belasting, het geld bleef in de bv en dus beschikbaar voor investeringen. Het waarderingsverschil leverde weinig problemen op, omdat de marktrente een stuk hoger lag dan nu en rendementen op beleggingen van boven de 4% goed haalbaar waren. ‘De twee waarderingen zijn sindsdien behoorlijk uiteengelopen, waardoor het oorspronkelijke voordeel van deze constructie is omgeslagen in een zorg’, zegt Bril.
Daar wil Wiebes wat aan doen. In zijn brief oppert hij twee ‘oplossingsrichtingen’: de oudedagsbestemmingsreserve (OBR) en het oudedagssparen. Aan die laatste variant, waarbij de dga jaarlijks een percentage van zijn loon (tot € 100.000) opzij mag zetten, geeft Wiebes de voorkeur.
‘Beide voorgestelde varianten rekenen af met het pensioendenken: een dga bouwt niet langer pensioenaanspraken op, zoals bij een middel- of eindloonregeling, maar slechts een spaarpot’, aldus Bril. In de voorkeursvariant van Wiebes, het oudedagssparen, wordt het potje dat binnen de vennootschap wordt opgebouwd, aangemerkt als vreemd vermogen. Ieder jaar wordt dit opgerent met de marktrente. Op een bepaald moment moeten met deze spaarpot uitkeringen worden aangekocht.
‘Het oudedagssparen is in feite een soort beschikbare premieregeling, met een vast oprentpercentage’, verduidelijkt Bril. ‘De aanspraken op ouderdoms-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen verdwijnen. En daardoor verdwijnt ook hoogstwaarschijnlijk het verschil tussen de commerciële en fiscale waardering.’
Dat maakt het voor de dga gemakkelijker te bepalen hoeveel dividend hij mag uitkeren. ‘De kans dat het pensioen ongemerkt wordt afgekocht, is daarmee verkleind’, aldus Bril. Een deel van het saldo mag echter worden gebruikt voor de aanschaf van een overlijdensrisicoverzekering, maar hoeveel dat is, staat nog niet vast.
Lijfrente kopen
Aan het einde van de rit moet de spaarpot worden gebruikt voor het aankopen van een (bancaire) lijfrente voor de dga — of het geld kan door de bv aan hem worden uitgekeerd gedurende een periode van twintig jaar. Ook tijdens de uitkeringsfase wordt het saldo opgerent op basis van de marktrente. In beide fases is die rente fiscaal aftrekbaar.
Voordeel van een spaarpot is dat de bv verlost wordt van het langlevenrisico en ook wanneer de dga vroegtijdig komt te overlijden is er minder kans dat dit leidt tot faillissement van de bv. En omdat er geen verschil meer bestaat tussen commerciële en fiscale waarde kan er meer dividend worden uitgekeerd. Nog een voordeel: de administratieve lasten dalen aanzienlijk.
Maar wat gebeurt er met het PEB dat reeds is opgebouwd? Geschat wordt dat rond de 142.000 bv’s een dergelijke voorziening hebben. Volgens Bril kan de dga kiezen om de tot nu toe opgebouwde rechten te bevriezen of hij kan ze invaren in de nieuwe constructie. ‘Het reeds opgebouwde potje fungeert dan als startkapitaal voor de nieuwe regeling.’
Wie zijn bestaande pensioenrechten invaart in de nieuwe regeling, wordt verlost van kostbare en tijdrovende administratieve rompslomp. De complexe actuariële berekeningen die nu nog jaarlijks moeten worden gemaakt om de hoogte van de papieren pensioenpot vast te stellen, zijn dan verleden tijd. Volgens Wiebes’ brief aan de Kamer levert dit ondernemers jaarlijks een besparing op van € 3 mln.
Nadelen
Maar nadelen zijn er ook. Vooral de partner van de dga schiet erbij in. Zij verliest bij omzetting de aanspraken op het nabestaandenpensioen en in het geval van een scheiding is er geen recht meer op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Immers: deze pensioenaanspraak is komen te vervallen. ‘Het is zaak dat de partner goed op de hoogte wordt gebracht van wat er staat te gebeuren’, beklemtoont Bril. ‘Ik zou zelfs aanraden dat wanneer een dga en zijn partner kiezen voor omzetting van de aanspraken naar het nieuwe systeem, beiden in eigen woorden moeten aangeven wat de gevolgen zijn van deze omzetting. Zo kan worden voorkomen dat zij later pas beseffen wat zo’n omzetting daadwerkelijk betekent.’
Ook al kiest de dga ervoor om de bestaande aanspraken te bevriezen, dan nog zal de aanspraak op nabestaandenpensioen voor de partner (fors) dalen. Dat pensioen is immers (vaak) 70% van het maximaal te bereiken ouderdomspensioen. Dit laatste daalt met name bij relatief jonge dga’s. Kortom: voor welke variant ook wordt gekozen, de gevolgen van overlijden zullen moeten worden doorgerekend. Het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering in privé kan financieel leed voorkomen.
Bron: FD